Door op 30 juni 2013

KORTINGEN VOOR OUDEREN MOETEN BLIJVEN BESTAAN

Onlangs konden we in Trouw een authentiek staaltje van 65-plussers treiteren lezen. De topeconomen Baarsma en Prast stelden voor om de subsidies op de (toegangs)prijzen voor maatschappelijke en culturele voorzieningen voor die categorie burgers af te schaffen. Het is een bekend verschijnsel dat economen oplossingen aandragen voor niet bestaande problemen. Echter, voor de echte problemen weten ze geen oplossingen te bieden. Kortom, de economische wetenschap lijkt op een pseudowetenschap. Pasklare oplossingen voor bestaande problemen zijn er niet, al was het alleen maar omdat men het in economenland zelden over iets eens is. Waarom moeten alleen kortingen voor 65-plussers worden afgeschaft? Beide wetenschappers geven zelf het antwoord: “Rijkere ouderen profiteren er het meest van”. Het is echter al decennia lang een bekend en onderzocht verschijnsel dat rijkeren van alle leeftijdscategorieën meer profiteren van subsidies dan het armere deel van de bevolking. Dat komt enerzijds door verschillen in interesses en anderzijds door het hebben van andere financiële prioriteiten. Een goed voorbeeld van subsidie voor alle leeftijden is de museumjaarkaart. Andere voorbeelden zijn simpelweg de prijzen die men betaalt voor een kaartje voor de schouwburg, het theater, de opera enzovoort. Allemaal fors gesubsidieerd voor alle leeftijden, evenals het openbaar vervoer. Het bedrag dat betaald wordt voor een rit, is slechts een fractie van de werkelijke kosten. Al deze voorbeelden leveren ontegenzeggelijk forse “verliezen” op, maar is dat een reden om de subsidies af te schaffen? Het zou ertoe leiden dat men de werkelijke kostprijs gaat betalen. Dat leidt onherroepelijk tot een gigantische uitval van de vraag, omdat de prijzen niet meer op te brengen zijn. Alleen de zeer welgestelden zouden het zich nog kunnen veroorloven. De aangedragen oplossing voor het aangekaarte probleem is al even onbeholpen als de constatering dat er een probleem zou zijn. De subsidieverstrekking afhankelijk maken van het inkomen, hoe sympathiek ook, leidt tot een gigantische bureaucratie die op het bordje van de gemeenten terecht zal komen. Iedereen zal proberen om het inkomen zo laag mogelijk op te geven en dat leidt weer tot een controleapparaat dat alleen maar de neiging zal hebben om uit te breiden. Dan zijn er ook nog eens meer dan 400 gemeenten en dat zou kunnen betekenen dat er evenzoveel regelingen ontstaan. Kortom, waar aan de ene kant de subsidies bespaard worden, wordt aan de andere kant het geld uitgegeven aan een op te tuigen controleapparaat analoog aan de toeslagenbende. Het zou pas van gezond opportunisme getuigen wanneer beide economen zich hadden uitgesproken voor het gratis ter beschikking stellen aan iedereen van alle culturele en sociale voorzieningen die nu nog (zwaar) gesubsidieerd worden. Dat zou betekenen dat iedereen die dat wil gebruik kan maken van het aanbod zonder financiële belemmeringen te ondervinden. Maar ja, daar zal Friedman wel weer bij gehaald worden met zijn: “There is no such thing as a free lunch”, wat het dan weer onmogelijk maakt.